Warande Informatief: Er gaat iemand komen - Roeshoofd

Het vergt lef om een nieuw theatergezelschap op te starten met ‘Er gaat iemand komen’ van de Noorse Nobelprijswinnaar Jon Fosse. Simon De Vos en Lukas Bulteel, samen Roeshoofd, hebben dat. Bulteel en de actrices Annelore Crollet en Lotte Heijtenis laten de ‘niet-leerbare en niet-speelbare tekst’ zinderen. Jassen en handschoenen aan voor deze tocht naar het noorden, waar een koppel offgrid gaat vlakbij fjord en zee. Om samen alleen te kunnen zijn. Of er iemand gaat komen?

 

Wat een aftrap, Simon en Lukas: Fosse! Waarom een nieuw gezelschap en stellen jullie dat om te beginnen even voor?

Simon De Vos: Roeshoofd heeft een veel rustigere en back-to-basicsmentaliteit dan de produceermodus eigen aan een groot huis. Ik verlangde er na ervaringen in KVS en hetpaleis weer naar een stuk van a tot z te doen. Ik voelde de behoefte om terug te keren naar de basis, om met makers en spelers rond de tafel te beginnen met basale vragen als: Wat willen we vertellen? Wat vinden we belangrijk vandaag de dag? Hoe haken we in de realiteit in?

Lukas Bulteel: Ik kreeg een telefoontje van Simon, die ik ken van de Toneelacademie in Maastricht, en stapte mee in het nieuwe collectief. We delen de liefde voor taal, voor tekst en repertoire.

Komt Roeshoofd van de dichtbundel ‘Roeshoofd hemelt’ van de betreurde de Nederlandse schrijver Joost Zwagerman?

Simon: Klopt. In de dichtbundel is Roeshoofd een personage dat kampt met psychoses en tegen het systeem aanloopt. Hij ploetert zich de dagen door en bevindt zich constant op de grens tussen waanzin en genialiteit. Geïnspireerd door Zwagerman staat Roeshoofd voor ons voor het eindeloze gevecht dat elk mens – met zijn kwetsbaarheden en gekkigheden – voert, enerzijds met zichzelf, anderzijds met de maatschappij.

Simon, jij hebt eerder het gezelschap Sermoen gesticht, waar je je profileerde als een teksttheaterregisseur die vanuit het verhaal zocht naar spannende, verrassende en ontwrichtende scènebeelden. Waarom is Roeshoofd anders?

Simon: Roeshoofd is anders in de zin dat Lukas en ik samen de beslissingen nemen over welk materiaal we in handen nemen. We scherpen samen de inhoud aan: waar moet onze voorstelling over gaan, wat is belangrijk voor mij én voor Lukas? Na dat denk- en studiewerk worden de rollen anders.

Ga jij regisseren en Lukas speelt. Kiest Roeshoofd voluit voor repertoire?

Simon: Repertoire in zijn vele vormen. Vandaag spelen we een repertoirestuk, straks volgt een bewerking van de graphic novel Mouse van Art Spiegelman, - Lukas en ik delen een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog -, daarna schrijven we misschien zelf een tekst. Wat ik als regisseur leuk vind aan repertoiretoneel is dat je dienstbaar moet zijn aan die tekst. Repertoiretoneel is weerbarstig. Je moet je tot die tekst verhouden.

Nobelprijswinnaar

Wie kwam aanzeilen met de Nobelprijswinnaar Literatuur 2023? Met dít stuk van Fosse?

Lukas: Dat was ik. Ik had op school stukken gespeeld uit Fosses ‘Er zal iemand komen’, in de vertaling van Hettie Pisters. Drie maanden onderzoek gingen daaraan vooraf. Van toen ik die fragmenten speelde verlang ik ernaar om de hele tekst op te voeren.

‘Er gaat iemand komen’ – wij kiezen voor de vertaling van Karst Woudstra - is een ongelofelijk schone tekst. De magie ervan heeft me altijd gefascineerd. De woordenschat is niet zo breed, maar net daardoor wordt de inhoud groter. Met minder wordt hier meer verteld. Fosse zet met schijnbare banaliteit in taal een verhaal neer. Dat is precies waarom ik graag naar theater ga.

Waarom verkozen jullie de vertaling van Woudstra boven die van Pisters?

Simon: De vertaling van Woudstra vult veel minder in dan die van Hettie Pisters. Het lijkt alsof Pisters er in haar vertaling toch ‘een verhaaltje’ van wilde maken, terwijl Woudstra de openheid, de leegte, de stilte én de ritmiek meer respecteert. Opmerkelijk dat twee vertalingen zo wezenlijk anders kunnen zijn!

De tekst van Fosse wordt wel eens een poëtische thriller genoemd, jullie communiceren: ‘Er gaat iemand komen’ is een lichtvoetige poëtische voorstelling over angst. Zijn jullie zeker van dat lichtvoetige?

Simon: Lichtvoetig klopt inderdaad niet meer, de humor is wel nog aanwezig –in wisselwerking met het publiek.

Van de theaterstukken van Fosse wordt gezegd dat ze in twee regels samen te vatten zijn. Probeer eens?

Lukas: Een man (‘Hij’) en een vrouw (‘Zij’) beslissen om zich af te zonderen van de maatschappij om ‘samen alleen’ te zijn en kopen daartoe een huis vlakbij een fjord. Ze denken alleen te zijn, maar al heel snel blijkt dat niet het geval.

Was jij meteen om, Simon?

Simon: Ik zou Fosse nooit uit mezelf hebben gekozen, maar toen ik dit stuk las sloeg het meteen in. Voor mij ging die tekst zo hard over vandaag: over angst en over hoe angst regeert. Ik dacht: dit moeten we echt nu gaan vertellen.

Er is zoveel angst aanwezig in onze samenleving nu. Mijn zus-psychiater hoort dat woord zo vaak voorbijkomen: angst voor de ander, angst om alleen te zijn, om jezelf tegen te komen. Angst voor de leegte.

Angst beweegt zich langzaam voort en slaat dan toe. Zo druppelt angst ook het stuk in. We gaan die niet invullen voor het publiek, maar we reiken wel tools aan.

Wat maakt Fosse zo moeilijk om te maken en spelen?

Simon: Fosse is zeer complex materiaal. Om te beginnen: er zit geen klassieke spanningsboog in, geen catharsis, er zijn alleen rimpelingen, als een rustig kabbelende beek. De herhalingen zijn eindeloos – neen, wij schrapten er niet een. Wij spelen de volledige tekst. Ik besefte van bij de start dat het een moeilijk leerbare en niet-speelbare tekst was.

Lukas, Lotte, Annelore, hoe was het om de tekst uit het hoofd te leren?

Lotte Heijtenis: Ik ben ‘de vrouw’, de iemand naast ‘Hij’ en ‘Zij’, die gaat komen. Ik ben tekstueel het best bedeeld van de drie, ik mopper niet. Lukas en Annelore hebben enorm veel herhalingen.

Annelore Crollet: Ik ga daar niet raar over doen: toen we kort nadat we de tekst drie keer samen hadden gelezen, een eerste deel moesten leren vond ik dat al een opgave. Je zit tienduizend keer met dat zinnetje: ‘Er gaat iemand komen’ en met vragen als: Waar leg ik de intonatie? Speel ik in op de intonatie van de man (Hij/Lukas) of niet? Het lijkt gebabbel, maar het is beslist een complexe tekst. We proberen verschillende lagen te verbeelden.

Het heeft lang geduurd voor ik het stuk doorhad. Als iemand me vroeg te hernemen moest ik altijd vragen: ja, maar bij welke ‘Er gaat iemand komen’?

Lukas: De herhaling is ongelofelijk moeilijk om te spelen: je moet elke keer een andere variatie bedenken, maar uiteindelijk vertel je daar zoveel meer mee dan als je het zou gaan uitleggen…. De stiltes van Fosse zijn veelbetekenend en prachtig.

Fosse wordt een keizer van de stilte(s) genoemd…

Simon: De stiltes staan voor het onzegbare, voor het onuitgesprokene. De personages zeggen allerlei dingen, maar wat niet wordt gezegd is dat het gaat over een existentieel alleen-zijn. ‘Ik ben eenzaam’, ‘ik voel mij eenzaam’ of: ‘ik ben bang om eenzaam te zijn’ hoor je niet. Nu vul ik het zelf al in, maar het gaat nog een pak breder en iedereen die het leest of naar het stuk kijkt, kan erop projecteren wat hij (v/m/x) wil. Wij makers-spelers moeten de stiltes niet invullen, maar we moeten ze wel pakken. En af en toe moeten we die stiltes gewoon stiltes laten zijn.

Geen oordeel

Lukas: Jon Fosse heeft dit stuk in vijf dagen geschreven. Hij heeft het vervolgens terzijde gelegd en nooit meer bekeken. Ik heb veel interviews met hem gelezen om te weten wat hij over dat stuk zegt, maar ik kwam tot deze conclusie: niets. Hij wimpelt alle duiding af. Hoe hij het zegt: ‘Ik heb geen oordeel over mijn personages. Er is niemand goed of slecht. Ze zijn mensen die zich staande proberen te houden. Dat is het.’

Eigenlijk zegt hij: over naar jullie?

Lukas: Precies. ‘Stel mij geen vragen, want als jij in “Hij” een toxische man in leest, is dat jouw projectie. Ik heb daar geen mening over.’ Dat is Fosse. Ik vind dat irritant, maar ook interessant.

Simon: Als speler/maker mag je evenmin een oordeel hebben. Onze betrachting is de kijkrichting zo open mogelijk laten. Tegelijk mag je die niet dusdanig open laten dat je alleen maar tekst hebt.

Als theatermaker moet je een aantal keuzes maken, toch?

Simon: Net als bij de Franse schrijfster-scenariste Marguerite Duras weet je bij Fosse: als je het te concreet maakt, dan valt het heel snel plat. Als je de abstractie te groot maakt, dan wordt het te heilig. Het is voortdurend balanceren op die grens tussen abstract en concreet; en zoeken naar de juiste toon.

Annelore: We hebben het in diverse versies getest: heilig , esoterisch, plat. Als een soort tekstrepetitie hebben we het zelfs een keer volledig in het Antwerps gespeeld en dan was dat een heel geestig stuk (lacht en doet enkele zinnen in het Antwerpse dialect).

Lukas: Ondanks het dwingende van de tekst hebben we na lang zoeken toch iets gevonden wat van ons is: het beeldende van de voorstelling.

Simon: Wij kozen ervoor een vrouw (Lotte) te laten aanlopen, we laten haar op een gegeven moment ook naakt aantreden, allemaal keuzes en invullingen.

Waarom is het derde personage een vrouw, anders dan bij Fosse?

Simon: Wij vonden een vrouw veel meer van deze tijd en ze brengt extra spanning mee. Fosse schreef dit stuk in de jaren negentig en koos voor een meer stereotype ‘jongere vrouw verkast met een oudere man’ naar een bijzonder afgelegen plek. En dan komt daar een wat jongere, viriele man aankloppen, waardoor die een inbreuk maakt op de relatie. Daar krijg je een veel klassieker patroon van jaloezie. Wij laten een vrouw aankomen. Ze is veel symbolischer: ze zorgt ervoor dat de angst bij de twee naar boven wordt gehaald.

Hoe zie jij de komst van ‘de vrouw’ (gespeeld door Lotte), Annelore?

Annelore: Ik zie haar als een medestander. Iemand die bevestigt: ja, het is hier heel eenzaam. Mijn personage (Zij) voelt zich gezien door die vrouw, die een vriendin wil worden, misschien meer, wie weet? Maar er is bij ‘De vrouw’ wel een hoek af. Ze wil heel hard contact, wat begrijpelijk is, want zij woont daar alleen, maar ze is op een of andere manier beslist intrusief.

Tegelijk zit er in mijn hoofd dat de man zijn vrouw al een keer heeft bedrogen en dat er sindsdien een andere ‘zij’ in de buurt is - je maakt er in je hoofd dan toch een verhaal van. Mijn personage heeft het voorgevoel dat die andere ‘zij’ gaat komen. Ze zegt: ‘We gaan toch nooit samen alleen mogen zijn.’ De twijfels die je als koppel kunt hebben zijn heel herkenbaar.

De voorspellende woorden van de vrouw worden bewaarheid: er kómt iemand. Wordt Fosse terecht de Beckett van het noorden (en van de 21ste eeuw) genoemd?

Lotte: ‘Er gaat iemand komen’ wordt het antwoord genoemd op Becketts ‘Wachten op Godot’. Bij Fosse komt er, in tegenstelling tot bij de Ierse schrijver, wel iemand. Bij Godot wachten de twee zwervers Vladimir en Estragon samen op Godot, die nooit zal komen opdagen. Fosse is even existentialistisch als Beckett. Net als bij Beckett is de vraag hier aan het eind: is er nu iets veranderd?

Lukas: Door het een naam/woorden te geven, geef je het vorm. Doordat die man en die vrouw het afroepen – ‘Er gaat iemand komen’ - gebeurt het.
Het gaat ook over het scheppen van een nieuwe wereld met twee of het onmogelijke willen bereiken als koppel in een totale symbiose door taal. We hadden het tijdens de gesprekken over de Oostenrijkse taalfilosoof Ludwig Wittgenstein en zijn ‘zonder taal is er niks’. Door iets zodanig veel te benoemen komt het misschien wel, maar tegelijkertijd is het onmogelijk vanwege de beperkingen van taal. Dat vind ik het prachtige en tragische van de voorstelling.

Simon: Op een bepaald moment in het repetitieproces voelden we: dit is mentale werkelijkheid. Het gaat over wat in uw hoofd zit. Als het goed is, resoneert ‘Er gaat iemand komen’ aan veel mensen. Dat is wat theater kan doen.

 

Martine Cuyt

 

Credits

tekst: Jon Fosse
vertaling: Karst Woudstra
spel: Lukas Bulteel, Annelore Crollet en Lotte Heijtenis
regie: Simon De Vos
decor en kostuum: Chloé Wasselin-Dandre
muziek: Dago Sondervan
lichtontwerp: Mark Van Denesse
techniek: Barbara De Wit
beeld: Ramy Moharam Foua

naar de voorstelling